Korte Verhalen

Literaire verkenningen aan de kruising van verhaal, emotie en menselijke ervaring.

Fragmenten van het leven

De tweede ooievaarskuiken illustration

De tweede ooievaarskuiken

Beide niet eenzaam en niet allenig; het kadavertje ligt er desondanks verloren en mistroostig bij, met gehavende, broze vleugeltjes – als gevolg van een laatste krampachtige poging tot spreiden – nu onontwarbaar verknoopt en verstrengeld, voorgoed en eindeloos gebroken als zijnde een misplaatst veegstuk op een anders verwonderend schilderij, een Afrikaans krijgersmasker wegrottend in een over gesneeuwd en ellenlang verlaten Sovjet-drop.

Kinderwandelstok illustration

Kinderwandelstok

"Transport regelen? Succes. Zelfs een kist granaten is less belastend voor de ziel."

Staatemoties illustration

Staatemoties

Vergeet Van Dale. In onontkoombaar vet: "Het nieuwe woord mag niet van uzelf zijn." Lamgeslagen tuurt ik naar dat halfbakken invulformulier. Optieloos, net als de rest van de vloot bemannen op deze treurige poel van onvoorgeschreven gevoelens. Kapiteins van niks, op weg naar nergens.

Steentjes illustration

Steentjes

"Een familietraditie," zeg ik, half verontschuldigend en niet helemaal eerlijk, terwijl ik wat onhandig buk om een steentje van het pad te rapen. Mijn nette schoenen – eerst glimmend and nu al wat stoffig – staan ongemakkelijk op het grind. We dwalen over de begraafplaats, zoals altijd en overal te vroeg vetrokken. De bedoeling is deze 'relieken' te verzamelen voor de jonge weduwe die verderop staat. Haar toespraak daarnet was verrassing grofgebekt, zeker voor de gelegenheid. Eigenlijk een verademing, daar waren we het samen snel over eens.

Met een paar kiezels in mijn hand vraag ik kinderlijk: "Misschien gewoon in haar postvak?", zachter nu; "Voor het graf?" me niet helemaal bewust van the absurditeit.

Mijn metgezel zucht. "As," zegt hij droog, met een blik die me ter plekke doet krimpen. "Geen grafsteen om iets op te leggen. Alleen as." Hij schudt zijn hoofd en lacht mij vriendelijk aan "En nee. Niet in haar postvak. Doe normaal."

Genadeschot illustration

Genadeschot

"Ze was zo oud, kreeg weer een aanval... dus ik heb het gedaan." Mijn vaders stem aan de telefoon klinkt dun, geforceerd dapper. "Dat is toch niet schokkend?" vraagt hij, maar ik hoor de brok in zijn keel feilloos.

"Jawel, pa. Eigenlijk wel," mompel ik, een vreemde mix van somberheid and trots op zijn moeilijke besluit. "Maher goed gedaan. Echt, ik vind het goed van je," voeg ik eraan toe, en het is eerlijk, al voelt het ook... leeg.

In onze studio, en tevens naast me begint mijn partner zachtjes to huilen. Onze kat, waarschijnlijk reagerend op de spanning, begint luid to miauwen. Het gaat nu even niet om jullie, flitst het kortaf door me heen. Ik schaam me er meteen voor en zeg dan, meer tegen de kamer dan alleen tegen mijn vader: "Hou van je, pa." Een poging om iedereen gerust te stellen, inclusief mezelf.

Vrijdagavond illustration

Vrijdagavond

"Yo, heb jij een nummer voor... voor... je weet wel?" De stem aan de andere kant klinkt aarzelend. "Nee, ik weet niet wat je bedoelt. Zeg het eens," antwoord ik, half plagerig, maar met a ondertoon of bezorgdheid. "Ja, je weet wel... Coke." "Coke?" Ik pauzeer even, genietend van de stilte. "Goh, nee. Volgens mij niet direct." "Hè?" klinkt het geïrriteerd. "En laatst dan? Vorige maand nog, in Amsterdam?" "Toen ging ik met jou mee, slimmerik. Weet je that niet meer?" De plagerij wint het nu van de bezorgdheid. Er valt een stilte. "Oh ja. Shit. Dat is ook zo... Nou ja, doei dan, maat." Klik. Hoofdschuddend en met een brede grijns leg in mijn mobiel neer. De onnozelheid, wat ongelofelijk fijn.

Zorgmachtiging illustration

Zorgmachtiging

"Ik en mijn stemmen verzoeken een secondopinion".

Platzak

“Ze is lief, zeg je. Maar ja, wat koop je daar tegenwoordig nog voor? Nee hoor, alleen lief zijn, levert je nu niet veel meer op. Jammer hè? Ach, jij vindt het zielig? Nou, dat is dan wel weer heel lief van je. Maar ja, daar schiet niemand dus wat mee op, vriend.”

Christen Docu

Het liep tegen het einde van het kerkelijk samenzijn. Het EO-programma kwam wederom, net zoals alles dat mooi is in het leven, tot zijn einde. De meeste spiritueel verzadigden waren al naar verder geschuifeld, maar de gebruikelijke achterblijvers – wat verdwaasden, een paar verveelden – staarden wezenloos naar het tweedimensionale stukje vastgelegde zingeving; en werden wij uitgenodigd het slotwoord te doen laten vertolken, door nog niet eerder vanavond ontmoete gastvrouw. De jongedame, stralend van een haast pijnlijke, eeuwige voldoening, had één boodschap voor de lens, over – hoe kan het ook anders – dankbaarheid.

S.O.S.

Al rennend hoor ik via het zwarte luidsprekertje luidruchtig mijn naam voor een tweede keer. Bewegend in turbulentie; mijn blouse allang niet meer netjes recht en ogend gestreken, mijn huid bedekt door een aangeslagen rood-vlekkerig melaninelaagje, en een verwaterde en lineaire verminderde permanente grijns. De radiokreten bleken naast mijn reactiesnelheid voornamelijk bij te hebben gedragen aan een algehele verminderde versobering van, -en verloederingstempo, en deze bruusk en exponentieel te hebben doen laten verhogen.

Onder mijn armharen – doorgaans verbleekt door zon, zand en zout, maar nu voor het eerst écht onder TL-licht – voelde ik rillingen, een voorbode van naderend onheil. Ik stormde de grijze wenteltrap af, bedekt met een algenlaag alsof Moeder Natuur er haar vakantieverblijf van had gemaakt, om vervolgens oog in oog te staan met een verstijfde collega. Ze hield met één trillende hand haar portofoon vast, terwijl de andere schokkend schuin rechts naar de grond wees.

Daar lag iemand wiens naam ik meestal fluisterend en liefkozend hoorde uitspreken zonder ooit te begrijpen waarom. Deze persoon had zich, dankzij een levenslange vriendschap met pech en drank, getrakteerd op een onvrijwillige afspraak met de vloer. Het tafereel was angstaanjagend: het magere gezicht schuimbekkend, de lange ledenmaten stuiptrekkend – een totaalplaatje van ellende in volle gang.

Met een kracht die alleen uit pure cortisol kan voortkomen, probeerde ik het slachtoffer in stabiele zijligging te krijgen, zij het op een wijze die eerste hulpinstructeurs zou doen huiveren. Mijn collega staarde naar het schouwspel met een blik van vrees en afgunst die je normaal alleen ziet bij mensen in een ongelukkige en gewelddadige relatie, wiens partner – voor hun ogen – vloekend en scheldend, met drie schroeven tekort, tevergeefs een IKEA-kast in elkaar probeert te zetten.

Met een stem die alleen tijdens dieptepunten bij me opkomt – klam als een zomerse handdoek op het strand – doorbrak ik ieders verlamming met kalme en luide staccato bevelen: "Zorg dat er iemand komt! Bel voor een ambulance! Kom zo snel mogelijk terug."

De collega, nog steeds aangeslagen, maar nu doelgericht, drukte wegrennend een half dozijn keer op haar alarmapparaat. Alle denkbare sleutelwoorden die ze, steeds verder van mij vandaan, riep – "help", "alarm", onze namen – verdwenen net zoals zijzelf in het spreekwoordelijke zwarte gat waar onze 'hulplijn' – zoals ik nu immers bevond en voor mijzelf als waarheid had gekenmerkt – bleek te moeten huizen. En naast het lichter wordende getrappel en het zoemende geluid van echoënde radiosignalen was eerst alleen de naderende plonsklankerige stilte nog oorverdovend hoorbaar, waarna, een mensenleven later, hierdoorheen wanend, ook de verweggelegen- en verdofte – sirenestonen binnen oorbereik kwamen.

Oeigoeren

“Wie?” “Waar héb je het nú weer over?” vroeg ze, tegelijk verwijtend en vermoeid.

“De Oeigoeren,” herhaalde ik. “Ken je die niet? De Oeigoeren?”

Onze derde gesprekspartner grijnsde en zei tegen haar: “Jij zou dat moeten weten.”

“Ben jij niet Turks dan?” vroegen wij — elkaar, haar, tegelijk en een tikje plagend.

“Half-Turks!” zei ze, alsof dat alles verklaarde en haar ontsloeg van onze bespottelijk kennisverwachtingen.

“Dat verklaart het,” stemden we in, knikkend en met een grijns van erkenning, in tegenstelling tot haar droge reactie:

“Ja, dat verklaárt het.”

Gekleurde mensen

Dat zeg je nu wel zo stellig... maar ik vermoed dat je er toch wel iéts van zou vinden als ze paars waren.

Hoe lang...

"Ik merk dat je zo langzamerhand aan het einde van je Latijn bent," zei de bezorgde. "Wat?! ... Mandarijn!" riep de nóg minder gehoorde.

Verstopt illustration

Verstopt

"Zó had ik er inderdaad nog niet naar gekeken," gorgelde de struisvogel, terwijl hij zijn kop nog dieper in het zand stak.

Jongensopraan illustration

Jongensopraan

"Vroeger luisterden ze tenminste nog," snikte de bovenbuurman.

Miscommunicatie

"Gewezen worden op mijn dicte, in een taal waarin ik gepromoveerd ben, is niet bepaald prettig, kan ik je vertellen."

Onrecht

“En, en... wat is er mis met déze, déze?” vroeg ze, terwijl ze — al rijdend — haar mobiel in mijn gezicht duwde.

De dag hadden we eerder unaniem als grauw bestempeld; daarom — of juist ondanks dat — bracht de zojuist erkende foltering ineens een zweem van nieuwe hoop.

Met halfgesloten ogen speurde ik naar — tot in de eeuwigheid vastgelegde — bewijslast van vermeend onrecht. Mijn blik gleed over een hamstervoorraad aan cosmeticaproducten, waarvan ik, gezien de felheid van haar toon, aannam dat ze haar dierbaar waren.

Tastend, onzeker en wat stamelend merkte ik op: “Eh... het dopje... van de shampoofles?”

Een voltreffer, zo liet ze blijken door haar triomfantelijke gebaren. In een heksenbrouwerij van spanning en opluchting slaakte ze een zucht: “Zie je NU wat ik bedoel? Mannen!”

“Ja,” loog ik, terwijl ik het bewijs van een — tot dan toe onbesproken — verzamelwoede probeerde te verdringen.

Zelfmoord

"Hoe gaat het nou écht met je? En wees nou eens eerlijk, want we maken ons echt enorme zorgen," zegt de vriendin bezorgd. "Tja, jullie zorgen zijn niet onterecht," is het halfeerlijke respons. "Het gaat eigenlijk helemaal niet zo best... ik geef mezelf een dikke, vette vier." Ze slaakt een zucht, half opgelucht, half demonstratief. Een vier is slecht, maar gelukkig nog geen één, denkt ze stellig. Zelfmoordmateriaal dus nog niet. Die gedachte sust de zorgen ietswat — en maakt gering ruimte voor iets anders: de groeiende, door dit alles alleen maar, méér gevoede irritatie, zo blijkt uit de vervolgvragen.

Bonnetjes

Na een gedwongen, snotterige, weeklange griepabsentie stap ik het kantoor weer binnen. Prompt krijg ik te horen dat de bonnenverwerking een 'ongekend drama' is. "Weken achterstand!" roept de leidinggevende. Interessant.

Vooral omdat dezelfde hoofdpijn, tevens de enige, een maand geleden officieel was overgedragen aan twee anderen, compleet met vier uur per week gereserveerde tijd. Eén van hen had me nog niet zo lang geleden ook, triomfantelijk in haar nieuwe rol, gewezen op een door mij gemaakte administratieve fout. Ze onderbouwde dit wijzend op ons protocol – een protocol van mijn hand, nota bene.

"Ik ging ervan uit dat dit getackeld was?" merk ik droogjes op tegen de leidinggevende. "Was niet langer op mijn bordje, toch?" Geen antwoord, alleen wat lege blikken. Het gebruikelijke toneelstukje. Iedereen netjes in zijn rol. Ik overweeg even de gapende logicafout aan te stippen die dit kantoor opslokt en die blijkbaar alleen ik zie. Maar nee, zonde van de energie.

Vooruit dan maar. Ik pak de bewuste bak – symbool van 'mijn achterstand' – om thuis de boel recht te trekken. Tijd voor wat onbetaalde 'quality time' met de administratie.

Thuis blijkt de bak leeg. Natuurlijk. Een belletje naar kantoor leert dat de bonnen elders liggen. In dé bak met mijn handgeschreven, niet mis te verstane boodschap: "HIER GEEN ONVERWERKTE BONNEN IN DOEN. DOE. HET. NIET." De collega aan de lijn mist de humor.

"Oké," zeg ik, gespeeld nonchalant. "Kun je me dan wat foto's sturen?"

"Tuurlijk, voor jou wel!" Het enthousiasme belooft weinig goeds. En inderdaad, er komt niets.

Volgende ochtend, kantoor. Agenda onverwacht volgeplempt met dubbele afspraken. Rondje langs de collega's om iets over te dragen. Onsuccesvol. Te 'eng', blijkbaar. Een paar bonnetjes klaarleggen dan? Ook dat blijkt een brug te ver.

Na afspraken, verhoor-achtige gesprekken, twee meetings en een voicemail (een onhandig geformuleerde klacht die ik half luisterend en half afgeluisterd wegdruk), tref ik mijn collega voor de middagdienst. "Zin om straks wat foto's van bonnen te maken? Ik heb het even gehad met vandaag." Een vriendelijk knikje, maar de ogen staren alsof ik om een nier vraag. Ik speel het spelletje mee en bedank alvast voor de 'gunst'. Die uiteraard nooit materialiseert.

De dag erna: bericht naar alle kantoortelefoons: "Foto's van de bonnen, iemand?" Blauwe vinkjes verschijnen. Foto's niet. Ik bel nog maar eens. "Ja, doen we." Het geloof is er nu wel uit. Poging vijf en zes, later die dag, bevestigen slechts mijn scepsis.

Nog een dag later, na de zoveelste herinnering, begint mijn telefoon te pingen. Het getjirp van een zangvogel, het geluid van de verlossing. Het is toch eigenlijk wél lente, denk ik enthousiast. De collega die de foto's stuurde, belt direct op, ter bevestiging en vol trots. Ik deel een ondefinieerbaar aantal complimenten uit terwijl ik de zojuist ontvangen foto's open. Ah, de klassieker: alle bonnen bij elkaar gefotografeerd. De helft onleesbaar. Perfect.

Ik druk het gesprek weg, terwijl ik de collega ruimhartig bedank. Ik onderdruk de neiging iets te slopen en geef een beheerste, stille tik tegen de muur. Mijn partner kijkt op. "Niks aan de hand," stel ik haar gerust, "gewoon wat kantoorfinesses regelen voor een vriendin." Ik merk dat ik zelf ook onderdeel ben van de poppenkast. Stom. Prima.

Met een zekere, bijna chirurgische precisie voer ik de data van de mislukte foto's in het systeem. Laatste keer, besluit ik. Het commentaar dat ongetwijfeld volgt, laat ik voor wat het is. De input mag dan waardeloos zijn, de uitvoering is strak – ik ben professioneel, ook als de omstandigheden dat niet zijn, lieg ik tegen mezelf.

Een vriendin bij Financiën zal de tragikomedie van dit alles wel kunnen waarderen. Ik zie haar volgende week. Goed, want ik kom niet met lege handen. Ik heb een programma geschreven. Bijna af. Mijn permanente oplossing voor deze specifieke vorm van organisatorische onkunde. Een demonstratie van hoe het wél kan, als tegenhanger van de bewuste incompetentie die ik hier dagelijks aantref, en beoefen.

Dit is mijn elegante exit uit de zure bonnetjesellende en, belangrijker nog, uit de bijbehorende, blijkbaar onvermijdelijke menselijke faalbaarheid. Ik ben straks zowel de verlosser als de verloste.

Wegdromend rijst bij mij de vraag: zou ik op termijn ook acceptatie en teleurstelling kunnen weg automatiseren? Een algoritme dat het onbedachtzaam voor mij verwerkt? Dát zou pas écht efficiënt zijn.

Kanaries

Als een klok die veel te vaak en te luid slaat, rukt de teller klonzend — en honend — onze aandacht op, waarna de zoveelste belerende dooddoener schamper uit de speaker wordt gespuugd. Als ware het het evangelie, of een vastzittende haarbal die maar niet uitbraakt: “Wij zijn er om te ondersteunen — niet om het over te nemen.”

Dat wist het demonische, al lang niet meer behulpzame hulpverlenertype op mijn scherm er nog nét uit te persen, vlak voordat ik mijn laptop met een klap dicht wil slaan — in de hoop die verstikkende bemoeizucht niet verder tot mij door te laten dringen en het laatste stukje tumorachtig weefsel dat ooit mijn werkplezier was, definitief morsdood te slaan.

Mijn enige collega, in dit miljardenbedrijf — en tegelijkertijd mijn enige metgezel in deze grimmige farce — en ik staren vervolgens maar wezenloos voor ons uit. Als twee uitgeputte, oorlogsmoeë Apachekrijgers aan de rand van een vallei vol rottende bizonkadavers beseffen we hoeveel terrein we al hebben verloren.

“Dit is toch pure waanzin? Ze zijn echt niet goed bij hun hoofd,” mompel ik.

“Kop op, we kunnen dit wel,” liegt mijn collega dapper, maar zonder enige overtuiging. Stilte.

Dan klap ik mijn laptop weer open. Terug naar het werk dat die overijverige stoorzender zo bruut onderbrak, in een kantoor waar zelfs een zwerm kanarielijkjes inmiddels nog meer rust zou brengen dan hun afwezigheid ooit zal doen.

“Gek eigenlijk,” fluistert mijn collega ineens. “Ik voel me he-le-maal niet gesteund. Alleen misschien… nog een beetje door jou.”

Er is te weinig tijd voor een antwoord. Haar telefoon begint schel en loeiend te rinkelen. “Wat is het NU weer?!” snauwt ze gefrustreerd.

“Ik neem het wel even van je over,” zeg ik haar dankbaar.